Radiogolven (1) van de zon of uit een bepaalde richting van de Melkweg of van andere radiobronnen in het heelal waar de telescoop op wordt gericht, worden door de parabolische spiegel (2) van metaalgaas weerkaatst naar de antenne in het brandpunt (3) van de spiegel.
De radiogolven die op de antenne vallen veroorzaken daar een heel zwakke spanning die door de frontend ontvanger in de focusbox (4) wordt versterkt.
Door middel van een speciale coaxiale kabel (5) gaat het signaal van de waarneming naar de backend ontvanger in het waarneemhuis (6) waar het signaal nog verder wordt versterkt, verwerkt en als waarneming wordt geregistreerd.
Bij de ingebruikname van de radiotelescoop werden de waarnemingen geregistreerd met schrijvende voltmeters op stroken recorderpapier. Om hun waarnemingen te begrijpen, moesten de astronomen die stroken nauwkeurig aflezen met potlood en liniaal. Met de afgelezen getallen moesten zij allerlei berekeningen uitvoeren. In die tijd ging dat nog met de hand, logaritmetafel, rekenliniaal en elektrische rekenmachine.
Binnen een paar jaar werden de waarnemingen op ponsband vastgelegd. Met hulp van universitaire computers konden astronomen die banden uitlezen en hun berekeningen automatiseren. Later werd ponsband vervangen door magneetband en magneetschijf.
CAMRAS verwerkt haar metingen nu met computers meestal gelijktijdig tijdens het waarnemen – dus on-line – en schrijft alle waarnemingsgegevens via internet weg naar haar eigen servers in het ASTRON-gebouw.